(g)een toekomst voor het OM als vorderende instantie binnen het EU recht?
Op 2 maart 2021 deed de Grote Kamer van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) uitspraak in de zaak Prokuratuur (C-746/18). Tien lidstaten en de Europese Commissie mengden zich in de procedure en dat mag gelet op wat er op het spel stond nauwelijks verbazen: het HvJ EU oordeelde uiteindelijk onder meer dat een officier van justitie niet "onafhankelijk" genoeg is om toegang te verlenen tot verkeers- en locatiegegevens die worden bewaard door aanbieders van elektronische-communicatiediensten.
De vraag is dan ook niet of deze uitspraak gevolgen zal hebben voor de Nederlandse strafvordering maar vooral welke. Duidelijk is dat bijvoorbeeld art. 126n Sv (historische verkeersgegevens) in z'n huidige vorm problematisch is. Mag een officier van justitie een dergelijke vordering nog wel doen? En hoe moet een telecomprovider handelen als (toch) een dergelijke vordering wordt ontvangen? Hoe moet de zittingsrechter omgaan met bewijsmateraal dat is verkregen in strijd met de regels zoals die volgen uit Prokuratuur? En heeft de uitspraak ook nog bredere gevolgen voor andere opsporingsbevoegdheden nu deze mede is geplaatst in de algemene sleutel van het EU Handvest van de Grondrechten?
In dit speciale webinar van BijzonderStrafrecht Academie reflecteren Thom Dieben (advocaat bij JahaeRaymakers) en Jurian Langer (hoogleraar Europees recht RUG) op deze en andere vragen.